Voor het starten van deze activiteit is een Meldingsplicht van toepassing. U mag niet met deze activiteit (of een onderdeel daarvan) beginnen zonder dit ten minste 4 weken van tevoren te melden. U mag ook niet eerder dan 4 weken na de melding gaan starten. Het bevoegd gezag is zo altijd voor de start op de de hoogte van de activiteit. U dient de melding in via het Omgevingsloket. Door het invullen van de vragen controleert u of voor deze activiteit een informatieplicht, meldingsplicht of vergunningplicht geldt.
Bij de melding moet u het volume en de oppervlakte van het opslagsysteem vermelden. Het is bepalend voor de minimale afstand van de opslag tot een geurgevoelig object. U dient het totaal volume of de totale oppervlakte van de mestbassins op de locatie aan te geven als het gezamenlijke volume meer is dan 2.500 m3 of de gezamenlijke oppervlakte minimaal 350 m2 is.
Voor de opslag in een mestbassin is de minimumafstand afhankelijk van de omvang van de opslag en of een geurgevoelig gebouw een functionele binding heeft met een nabij dierenverblijf (bijvoorbeeld een bedrijfswoning van een varkenshouderij in de directe omgeving).
Voor geurgevoelig gebouwen zonder een functionele binding met een dierenverblijf in de directe omgeving geldt ten minste een afstand van:
50 meter voor opslagen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2.
100 meter voor opslagen met een gezamenlijke oppervlakte van 350 m2 tot en met 750 m2.
Voor geurgevoelig gebouwen met een functionele binding met een dierenverblijf in de directe omgeving geldt ten minste een afstand van:
25 meter voor opslagen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2.
50 meter voor opslagen met een gezamenlijke oppervlakte van 350 m2 tot en met 750 m2.
U meet de afstand vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot de dichtstbijzijnde gevel van het geurgevoelig gebouw (huis, school, kantoor of ander gebouw).
Bij een gezamenlijk oppervlak groter dan 750 m2 of een gezamenlijke volume van meer dan 2.500 m3 kan de gemeente zelf bepalen welke regels ze hanteren voor deze grote opslagen. Die regels kunnen gelijk zijn aan de hierboven genoemde instructieregel van het Rijk, maar mag bijvoorbeeld ook andere afstanden bevatten. Of iets heel anders, dat past binnen het eigen gemeentelijk beleid. Voor het berekenen van het gezamenlijke oppervlak en het gezamenlijke volume tellen de inhoud en het oppervlak van mestkelders en ondergrondse mestbassins met een vloer als afdekking niet mee. Voorbeelden hiervan zijn een ondergrondse mestbassins onder een werktuigenberging, opslagplaats, erf of een (voormalig) dierenverblijf. Check via het Omgevingsloket of er maatwerk van toepassing is.
Het mestbassin moet lekdicht zijn. Er mag geen mest, digestaat of dunne fractie lekken. Ook de aansluitpunten van de vul-, aftap- en roerleidingen moeten zoveel mogelijk lekdicht zijn. Daarnaast is het van belang dat de materialen en afdichtingen bestand zijn tegen de chemische inwerking van drijfmest, digestaat en dunne fractie.
Als een mestbassin geheel of gedeeltelijk boven het maaiveld ligt, is de constructie afgestemd op de maximale belasting. Dit geldt voor mestbassins met een binnenafdichting van folie. Een mestbassin wordt dan gezien als een bouwwerk. De gestelde eisen zorgen ervoor dat de draagconstructie bestand is tegen de krachten die ontstaan bij het opslaan. De folie die de ondernemer gebruikt voor het mestbassin, heeft een certificaat. Dit certificaat is afgegeven door een certificatie-instantie De binnenafdichting moet voldoen aan eisen welke opgenomen zijn in enkele KIWA-beoordelingsrichtlijnen. Belangrijk is dat de folie bestand is tegen de chemische inwerking van drijfmest, digestaat of dunne fractie. De folies zijn herkenbaar doordat deze zijn voorzien van stempels met de code MB.
Naast de regels zijn er ook good-housekeeping-maatregelen die niet allemaal letterlijk staan uitgeschreven zijn. Een voorbeeld hiervan is dat u de staat van het mestbassin en de afdekking met enige regelmaat moet controleren. Eventuele gebreken moet u direct verhelpen. Aandachtspunten bij de controle van een mestbassin zijn (afhankelijk van het type bassin):
Roestvorming.
Scheuren.
Krimp of uitzetting van hout.
Beschadigingen van het gebruikte folie.
De leidingen buiten het mestbassin en de afdichtingen van doorgangen in bodem, wanden of afdekking van het mestbassin moet u ook controleren. Daarnaast is controle van de aanrijdbeveiligingen noodzakelijk zoals een stoeprand, buizen en hekwerken en het dijklichaam.
Om de emissie van ammoniak te beperken moet het mestbassin afgedekt zijn met een voor ammoniak dampdichte afdekking. Deze eis geldt voor alle soorten mestbassins. Een afdekking kan een constructieve voorziening zijn, bijvoorbeeld een kap of overkapping. Of een drijvende voorziening, bijvoorbeeld een drijfkleed. Een strokorst voldoet niet, omdat deze niet dampdicht is voor ammoniak.
In de afdekking mogen ontluchtingsopeningen aanwezig zijn, zodat gassen uit de drijfmest kunnen ontsnappen. Dit voorkomt het ophopen van gassen. Deze openingen mogen niet te groot zijn. Het is niet toegestaan om een deel van het bassin niet af te dekken. Bij een vaste afdekking kan indicatief een oppervlak van ongeveer 200 cm2 voor de gezamenlijke ontluchtingsopeningen aangehouden worden. Bij een drijvende afdekking zijn de ontluchtingsopeningen ongeveer 40 cm2 per 50 m2. Als de afdekking uit meerdere delen bestaat is ongeveer 2% van de oppervlakte van het mestbassin onbedekt. Een drijvende afdekking moet goed aansluiten tegen de wand van het mestbassin (ongeveer 15 centimeter). Helemaal strak tegen de wand hoeft de aansluiting niet (gevaar van slijtage).
Onder het kopje 'referenties' vindt u een link naar de inhoudsopgave van de Rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De activiteit 'opslaan van drijfmest, digestaat of dunnen fractie' vindt u in paragraaf 4.86. Via de inhoudsopgave van het Bal kunt u deze selecteren.