Het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen

Bedrijfstakken: Telen van gewassen in de openlucht

Melding of vergunning?

Voor het starten van deze activiteit is een Meldingsplicht van toepassing. U mag niet met deze activiteit (of een onderdeel daarvan) beginnen zonder dit ten minste 4 weken van tevoren te melden. U mag ook niet eerder dan 4 weken na de melding gaan starten. Het bevoegd gezag is zo altijd voor de start op de de hoogte van de activiteit. U dient de melding in via het Omgevingsloket. Door het invullen van de vragen controleert u of voor deze activiteit een informatieplicht, meldingsplicht of vergunningplicht geldt.

Teeltvrije zone

Wanneer bij de teelt van gewassen GBM worden toegepast moet langs het oppervlaktewater een teeltvrije zone worden aangehouden. Een teeltvrije zones: 

  • vermindert de drift en afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater.
  • vermindert de afspoeling van meststoffen en zware metalen naar oppervlaktewater.
  • heeft vanaf een bepaalde breedte positieve effecten op de biodiversiteit en het landschapsbeheer.

De teeltvrije zone loopt van de insteek van het oppervlaktewater tot het hart van de buitenste rij planten van de gewassen die bespoten worden. In de teeltvrije zone mag, met uitzondering van grasland, niet hetzelfde gewas als op de rest van het perceel staan. Er mogen wel andere gewassen staan die niet bespoten worden. De breedte van de teeltvrije zone is afhankelijk van het gewas, spuittechniek of andere maatregelen zoals vanggewassen of emissieschermen. Op braakliggende gronden moet een zone van 50 cm worden aangehouden waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Onder het kopje 'praktijkvoorbeelden' vindt u een tabel met de teeltvrije zones per gewas. U vindt hier ook een tabel met daarin enkele situaties waarbij geen teeltvrije zone langs het oppervlaktewater nodig is.

GBM in de teeltvrije zone

Het is niet toegestaan om GBM binnen de teeltvrije zone druppelsgewijs toe te passen. Er zijn twee uitzonderingen:

  • bij pleksgewijze onkruidbestrijding met een afgeschermde dop.

  • bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op overhangend loof van niet meer dan een halve gewasrij in de teeltvrije zone als niet richting een oppervlaktewaterlichaam wordt gespoten.

Op het talut mogen gewasbeschermingsmiddelen alleen pleksgewijs en driftarm worden toegepast.

Driftreductie

Bij het bespuiten van gewassen met gewasbeschermingsmiddelen moet een techniek toegepast worden waarmee een driftreductie bereikt wordt van tenminste 75% ten opzichte van een vastgestelde referentietechniek. De driftreductie van de techniek wordt getest. Op het testen hiervan is het Meetprotocol voor het vaststellen van de driftreductie van neerwaartse en op- en zijwaartse spuittechnieken van toepassing. Het bovenstaande is niet van toepassing op een met de hand gedragen (rug)spuit. Onder het kopje 'praktijkvoorbeelden' vindt u een tabel met referentietechnieken

De totale driftreductie is afhankelijk van (een combinatie van ) de gebruikte doppen en technieken. Onder het kopje 'referenties' vindt u de lijst met Drift Reducerende Doppen (DRD-lijst) en Drift Reducerende Technieken (DRT-lijst).

Windsnelheid

De windsnelheid mag niet groter zijn dan 5 meter per seconde (ongeveer windkracht 3):

  • bij neerwaartse bespuiting gemeten op 2 meter hoogte.

  • bij op- en zijwaartse bespuiting gemeten op 1 meter boven de gemiddelde boomhoogte.

De bovenstaande situatie is niet verplicht:

  • als kan worden aangetoond dat niet anders dan door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij een windsnelheid groter dan 5 m/s een teeltbedreigende situatie kan worden voorkomen.

  • Bij het gebruiken van een overkapte beddenspuit.

Eisen bij neerwaarts spuiten

De spuithoogte mag niet hoger zijn dan 50 cm boven het gewas. Spuitapparatuur moet vanaf 1 januari 2019 voorzien zijn van een drukregistratievoorziening:

  • die ten hoogste 0,2 bar afwijkt bij werkdruk van 8 bar.

  • die druk registreert met minimaal een waarneming per 10 seconden.

  • die de gegevens minimaal een uur bewaart.

  • die een indicatie geeft dat de apparatuur werkt.

  • waarvan gegevens kunnen worden afgelezen op een scherm of via USB-aansluiting (voor aansluiting op de spuitcomputer).

Specifieke zorgplicht drukregistratievoorziening

Er zijn in de Rijksregels (in het Bal) geen generieke eis voor een drukregistratievoorziening in de voorschriften opgenomen. In de DRT-Lijst staat bij welke spuittechnieken en spuitdoppen de drukregistratievoorziening wel nodig is. Als de drukregistratievoorziening in de praktijk ontbreekt, kan het bevoegd gezag de drukregistratievoorziening afdwingen via de specifieke zorgplicht.

Gebruik meststoffen in teeltvrije zone

Binnen de teeltvrije zone mogen ook geen meststoffen worden gebruikt (teeltvrije zone = mestvrije zone). Bij het gebruiken van een emissiescherm geldt een uitzondering. Daarnaast zijn er nog enkele situaties waarbij geen teeltvrije zone langs het oppervlaktewater nodig is. Onder het kopje 'praktijkvoorbeelden' vindt u enkele situaties waarbij meststoffen in de teeltvrije zone toegestaan zijn.

Bij het gebruik van bladmeststoffen wordt bij:

  • op- en zijwaarts bespuiten van gewassen bij het bespuiten van de buitenste gewasrij niet richting een oppervlaktewaterlichaam gespoten.

  • neerwaarts bespuiten van gewassen bij de eerste werkgang direct naast de teeltvrije zone een techniek gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 50% ten opzichte van een referentietechniek

Zorgplicht

Het zorgvuldig gebruiken van driftreducerende technieken hoort ook bij de specifieke zorgplicht. Voor het halen van de driftreductie moet de spuitechniek correct wordt toegepast. U moet zich houden aan de randvoorwaarden en instellingen die aan de spuittechniek zijn gekoppeld. Relevante randvoorwaarden voor het behalen van de vereiste driftreductie zijn het gebruik van de juiste spuitdoppen, spuitdruk, spuitdophoogte, hoeveelheid lucht en de rijsnelheid. Bij niet correcte toepassing kan een (te) hoge drift optreden waardoor niet wordt voldaan aan de driftreductie-eis.

Braakliggende gronden

Op braakliggende landbouwgronden worden geen GBM en meststoffen gebruikt binnen 50 cm vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam.

Meer weten?

Onder het kopje 'referenties' vindt u een link naar de inhoudsopgave van de Rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De activiteit 'het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen' vindt u in paragraaf 4.64. Via de inhoudsopgave van het Bal kunt u deze selecteren.